Herdenkingsrede 2018 Joris De Lange

Het loopt tegen het einde van het jaar als ik een oudere heer bezoek. Mijnheer heeft aangegeven het op prijs te stellen kennis te maken. Hij zit in zijn stoel en leest een boek. Als hij het dichtslaat om mij een hand te geven, zie ik dat het een boek is over de Tweede Wereldoorlog. Op een tafeltje iets verderop liggen er nog een aantal. Mijnheer blijkt een grote interesse te hebben voor wat zich toen heeft afgespeeld en hij deelt zijn kennis graag. Wetenschappelijk, afstandelijk, maar vol passie. Hij vertelt me dat hij al weet welke tekst boven zijn overlijdensbericht dient te komen Het is een citaat uit ‘Leven en lot’ van Vassili Grossman, het boek dat hij zojuist had dichtgeslagen bij mijn binnenkomst;

“te midden van het rumoer van het leven bleef de stem van de overledenen hoorbaar”.

Een intrigerend citaat. Als ik er naar vraag krijg ik wederom een zelfde wetenschappelijk en afstandelijk verhaal over de gruwelijkheden van de strijd aan het Oostfront. Vervolgens spreken we over zijn werkzame leven, zijn gezin en zijn overleden vrouw. Hij heeft een mooi leven gehad en heeft geen angst voor de naderende dood.

In de dagen erna volgen nog enkele mooie gesprekken en mijnheer vraagt me of ik wil voorgaan bij zijn afscheidsdienst in het crematorium. Een dienst die hij overigens zelf al grotendeels heeft vormgegeven. Ik vind het een eer.
Nog diezelfde avond overlijdt hij.

Enkele dagen later wordt ik gebeld door de zoon van mijnheer. Hij maakt me deelgenoot van een innerlijke worsteling. De zoon vertelt me dat zowel vader als moeder Joods waren, maar dat vader door alle ontberingen die hij had meegemaakt in het Oosten, zich na de oorlog hier volledig van had afgekeerd. De zoon echter voelt zich juist sterk verwant met zijn Joodse afkomst en wil bij de uitvaart graag de Kaddisj voor zijn vader uitspreken, het gebed dat volgens de traditie wordt uitgesproken door de zoon na het overlijden van zijn vader.

Twee levens, zo verbonden en toch zo verwijderd van elkaar.

“te midden van het rumoer van het leven bleef de stem van de overledenen hoorbaar”.

Eens te meer werd ik geraakt door het besef hoeveel er verborgen kan zijn achter woorden.

Als geestelijk verzorger zie ik het als mijn voornaamste taak te luisteren, luisteren naar verhalen. Ieder mens heeft een uniek verhaal dat gehoord wil worden, en daarnaast vertelt eenieder dit verhaal op zijn eigen, unieke manier. De mijnheer waar ik zojuist over sprak, kon de meest intense periode uit zijn leven enkel uiten in een citaat, dichterbij kon en wilde hij misschien niet komen. Één zin maar, maar er resoneert een leven in mee.

Hoe anders was dat met een mijnheer die ik enkele maanden later in het hospice ontmoette. Hij had gevraagd naar een vertrouwenspersoon. Bij binnenkomst zag ik een ietwat schichtige, maar vriendelijke man. We praatten wat over zijn weg naar het hospice en hij vertelde wat een geruststelling het voor hem was bij ons te mogen zijn. Op enig moment pakte hij een stapeltje A4’tjes en overhandigde me die met het verzoek ze te lezen en daarna weer een afspraak te maken om ons gesprek voort te zetten.

Die avond las ik het verhaal over zijn tijd in het Jappenkamp, het jongenskamp, waar hij samen met zijn broertje een belangrijk deel van zijn jeugd had doorgebracht. Hij schreef beeldend over alle verschrikkingen die hij als kind had meegemaakt. Over hoe ze iedere ochtend de lijken van de overleden oudere mannen naar buiten moesten dragen en over de willekeurige martelingen en executies. Het meest indrukwekkende vond ik zijn beschrijving van de dwangarbeid die de kinderen moesten verrichten; leemputten graven met blote handen. Op een indringende manier beschreef hij een veelvoorkomend dilemma; de kinderen stonden zelf in de put en groeven de grond onder hun voeten weg. Omdat de putten vol water stonden, moest op enig moment de keuze gemaakt worden tussen doorgraven met de kans op verdrinking, of stoppen met graven en de straf van de bewaker ondergaan. Een onmenselijke keuze.

De mijnheer is nog een tijd bij ons geweest en we hebben verschillende mooie gesprekken gevoerd, maar onze eerste ontmoeting was veelzeggend. Hij gaf me de A4’tjes en zei als het ware; dit ben ik. Wil je weten wie ik ben? Lees dit verhaal.

Na de vrijlating uit het kamp, was deze man nooit echt ergens thuis geweest. Hij had zijn leven opgepakt, was getrouwd, had kinderen gekregen en maakte enkele goede vrienden, maar de ervaringen uit zijn jeugd trokken diepe sporen door zijn leven. Aan het einde van zijn leven voelde hij zich in het hospice veilig, maar toch hield hij tijdens onze gesprekken altijd de deur in de gaten. Hij was altijd op zijn hoede....je kon nooit weten wie er aan zou kloppen.

Beide verhalen kwamen in mij op toen ik nadacht over hetgeen ik u vandaag zou willen meegeven. Twee verhalen over mensen voor wie de oorlog nooit echt geëindigd was en in die zin waren zij beiden oorlogsslachtoffers. Ook zij worden vanavond herdacht. En met hen zijn er zoveel meer verhalen, sommigen zijn opgeschreven, maar zovelen ook niet.

Voor deze twee mannen was de oorlog nog altijd een dagelijkse realiteit. En niet alleen voor henzelf, ook voor hun naasten, al was het maar -zoals bij de eerste mijnheer- door datgene wat niet uitgesproken werd.

In de hospices waar ik werk is de deur van de kamer een scheiding van werelden. Achter iedere deur zijn verhalen die aandacht vragen, levensverhalen die gehoord willen worden omdat de tijd dringt. Onze gasten moeten vaak letterlijk “op verhaal” komen, na alles wat hun in de voorafgaande tijd is overkomen. Juist dan is oordeelloze aandacht en aanwezigheid zo belangrijk. Gewoon door te luisteren. Niet alles willen oplossen, maar toestaan dat er soms geen oplossingen zijn. Het is moeilijker dan het klinkt.

Het thema van deze herdenking is “weer klopt er iemand aan mijn deur”.
Beide verhalen die ik zojuist vertelde begonnen door een klop op de deur van een kamer in het Hospice, en beide keren werd ik binnen gelaten. Ik werd toegelaten in het levensverhaal en er werd mij iets toevertrouwd, er was contact. Het lijkt weinig, maar het feit dat ik u hier vanavond deelgenoot van wilde maken, toont hoe diepgravend deze ontmoetingen zijn geweest. Een op een, luisterend naar een persoonlijke getuigenis van iets wat ik persoonlijk gelukkig nooit heb meegemaakt, bracht de oorlog akelig dichtbij.

Een klop op de deur is als een vraag die een antwoord verwacht. Degene die klopt biedt iets aan of heeft iets nodig, maar het is degene aan de andere kant van de deur die besluit te openen of niet. Wanneer de deur dan geopend wordt, wordt tevens de persoonlijke ruimte geopend, dan kan er iets ontstaan.

Deuren bieden mogelijkheden, ze kunnen zich openen of gesloten blijven, maar ze herbergen altijd verhalen. Het is niet voor niets dat de bekende stolpersteine of struikelsteentjes -waarvan er komend jaar ook 19 stuks in Beek zullen worden geplaatst- over het algemeen voor de deur van het huis gelegd worden. De deur is dan het symbool van de ruwe schending van levensverhalen die daar heeft plaatsgevonden. Het herinnert ons aan een andere klop op de deur, een klop die niet wacht op antwoord, die geen keuze laat, die geen eerbied heeft voor het verhaal dat zich erachter bevindt.

Het gebeurde toen, en het gebeurt nog steeds, niet eens zo ver hier vandaan. En diegenen die het overkwam kloppen nu op onze deur. Zachtjes, misschien wat beschaamd hulp te moeten vragen, maar ook geen andere mogelijkheid meer zien dan te kloppen op een deur en te wachten. Wachten of de klop wordt gehoord.

Regelmatig bekruipt mij het gevoel dat wij als maatschappij het luisteren verleerd zijn. Het lijken vaak de meningen te zijn die de boventoon voeren, maar wanneer wordt er nog echt naar iemand geluisterd zonder dat er alweer wordt nagedacht over een tegenreactie? Zijn wij nog wel gevoelig

voor die kleine, schijnbaar nietszeggende opmerkingen, die door de juiste verstaander opgevat kunnen worden als een klop op zijn deur, als een vraag om aandacht.

Ik zei het al eerder, wij mensen vertellen verhalen en die verhalen vragen om een luisteraar, ze vragen niet om een mening of een positiebepaling. Zelfs al kunnen we niks anders doen voor iemand, toch kunnen we luisteren. Want als je je verhaal kunt vertellen wordt je gezien en gehoord als mens, niet als patiënt, als zieke, als vluchteling, als dissident of als potentieel terrorist. Oprechte aandacht voor het verhaal van ieder mens is de basis van verdraagzaamheid, medemenselijkheid en waardigheid. Zijn dit niet juist de kernwaarden waar we als maatschappij extra bij stil willen staan in deze dagen?

Mag ik u de vraag dan stellen?

Als er op uw deur geklopt wordt, doet u dan open? Bent u bereid geraakt te worden door het verhaal van een ander? Bent u bereid uzelf open te stellen? En bent u bereid bij iemand te blijven, ook al is er geen oplossing mogelijk? Bent u bereid het mee uit te houden?

Wanneer u daartoe bereid bent, houdt dat ook in risico’s nemen. Want geraakt worden verandert mensen, het verandert onze blik op de werkelijkheid. En je kunt daarna nooit meer “niet weten”. Het leert je dat niets zeker is in het leven en dat we het uiteindelijk samen moeten doen. En het leert je dat ieder mensenleven ertoe doet.

Als we onze vrede en vrijheid willen bewaren, zijn deze lessen onmisbaar. Dank u wel.

Hostis (vreemdeling?) hospitalitas (gastvrijheid) hostilitas (vijandigheid).

Kant benadrukt dat “het bezoekrecht aan alle mensen het recht toekent om zich als lid voor een maatschappij op te geven, op grond van het recht op het gemeenschappelijk bezit van het aardoppervlak, waarop zij zich wegens zijn bolvormigheid niet tot in het oneindige kunnen verspreiden, maar elkaar uiteindelijk toch moeten dulden. Oorspronkelijk had echter niemand meer dan een ander het recht zich ergens op aarde te bevinden. [...] Daar de (beperkte of brede) saamhorigheid onder de volkeren van de aarde thans algemeen zo sterk is toegenomen dat de schending van het recht op één plaats overal elders wordt gevoeld, volgt daaruit dat de idee van een wereldburgerrecht niet langer een onwerkelijke en overspannen rechtsopvatting is, maar een voor de ongeschreven codex van zowel het staats- als het volkerenrecht onontbeerlijk aanvullend mensenrecht. Slechts op deze voorwaarde mag men zich met de gedachte vleien gestaag tot de eeuwige vrede te naderen.”